Staat van het Onderwijs 2021

Op woensdag 14 april 2021 overhandigde inspecteur-generaal van het Onderwijs, Alida Oppers, de publicatie de ‘Staat van het Onderwijs 2021’ aan de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

“Langzaam voltrekt zich een drama in het onderwijs”

“De Inspectie van het Onderwijs luidt de noodklok over de taal-, reken- en maatschappelijke vaardigheden van leerlingen, die tijdens de coronacrisis alleen maar extra klappen hebben opgelopen. Dus zijn wat inspecteur-generaal Alida Oppers betreft structurele verbeteringen essentieel om het onderwijs weer op peil te brengen. En te voorkomen dat jaarlijks duizenden jongeren de maatschappij in moeten zonder de minimaal benodigde vaardigheden.” 

“Ouders hebben het afgelopen jaar met hun neus op hun kinderen gezeten en wij merken dat de urgentie van de problemen nu wordt onderkend. Dat moment is uniek”, aldus Inspecteur-generaal Alida Oppers.

(Bron: Algemeen Dagblad, 14 april 2021)


De huidige problematiek in het onderwijs is ongekend en vraagt om actie. Het kabinet kondigde daarom in februari een inhaalslag aan omdat leerlingen en studenten door de pandemie vertraging hebben opgelopen. Voor de komende jaren is 8,5 miljard euro beschikbaar. Maar alleen achterstanden wegwerken is niet genoeg, zegt de Inspectie van het Onderwijs in haar publicatie.

“Als de ambitie van de reparatie is om het onderwijs terug te brengen tot de toestand van vóór 2020, dan zijn te veel leerlingen daar niet mee geholpen”, lezen we in het rapport. Het is tijd voor een ‘grondige renovatie’. Want al vóór de coronacrisis stelde de inspectie herhaaldelijk vast dat jaarlijks duizenden jongeren het risico lopen dat ze de maatschappij in moeten zonder de minimaal benodigde vaardigheden.    

Gesignaleerde problematiek

Inspectie omschrijft in haar publicatie grofweg de volgende problematiek:

  • onvoldoende taalvaardigheid, rekenvaardigheid en ook maatschappelijke vaardigheden; veel leerlingen lopen daarmee het risico om uiteindelijk laaggeletterd of -gecijferd het onderwijs te verlaten
  • al vóór de crisis kon ruim een kwart van de leerlingen in het basisonderwijs niet schrijven op het afgesproken minimale basisniveau
  • jaarlijks halen ongeveer 50.000 groep 8-leerlingen niet het streefniveau voor rekenen
  • door corona hebben basisschoolleerlingen minder vooruitgang geboekt dan de jaren ervoor voor zowel rekenen/wiskunde en spelling als voor begrijpend lezen
  • de negatieve gevolgen zijn het sterkst merkbaar bij leerlingen met een lage of gemiddelde sociaaleconomische achtergrond. Dat komt door grote verschillen in de thuissituatie; het maakt nogal wat uit of je in een rustige kamer afstandsonderwijs kunt volgen, of je een moderne laptop hebt en een goede internetverbinding, of je voldoende lesmateriaal hebt en of je ouders hebt die hulpvaardig zijn en kunnen bijspringen.
  • in het afgelopen jaar liepen naar schatting 14.000 leerlingen een hoger schooladvies mis, onder meer omdat door corona de eindtoets niet doorging

Deze problematiek is volgens inspectie reden genoeg om het onderwijs structureel te renoveren. “Eén ding veranderen helpt echt niet. Wat er in de klas gebeurt, wat schoolleiders doen, welke beslissingen bestuurders nemen, wat er landelijk wordt ingebracht en ook welke rol wij zelf als inspectie pakken. Het kan allemaal beter. Daar komt bij dat er plots veel extra geld naar het onderwijs gaat, dus er zijn ook financiële mogelijkheden.”

Concreet wil inspectie niet dat scholen méér gaan doen, maar dat ze zich juist gaan focussen op wat het belangrijkst is. Ze roepen het onderwijsveld op om kennis te delen, om leraren en schoolleiders gericht bij te scholen, om aanpakken te kiezen die zich bewezen hebben en om samen te werken met de wetenschap.

Hoge verwachtingen

Hoge(re) verwachtingen leiden tot hoge(re) prestaties, terwijl lage(re) verwachtingen leiden tot lage(re) prestaties. Dit kent 2 dimensies; de verwachtingen van de leerlingen zelf over wat ze wel of niet kunnen en de verwachtingen van de leraren. Leerlingen met een positief zelfbeeld en hoge verwachtingen spannen zich meer in om die verwachtingen waar te kunnen maken. Leerlingen met minder zelfvertrouwen stemmen hun inspanning af op de emotie het toch niet te kunnen. Beiden zullen gedurende het werk bevestigd worden in hun verwachting, we noemen dat ook wel ‘selffullfilling prophecy.

Veerkracht en vernieuwing

Naast de gesignaleerde problematiek is er ook waardering van de inspectie voor de inzet en verandercapaciteit van het onderwijs: “Het onderwijs heeft onder moeilijke omstandigheden enorme inspanningen geleverd om te zorgen voor continuïteit en voor kwalitatief zo goed mogelijk onderwijs. Leraren, schoolleiders en besturen toonden een enorme veerkracht en een ongekend vernieuwingsvermogen, terwijl er in feite geen tijd was om zorgvuldig keuzes te maken. Het afstandsonderwijs is in veel gevallen binnen enkele dagen op poten gezet. Dat is zonder meer een groot compliment waard. De flexibiliteit, creativiteit en betrokkenheid van alle betrokkenen is indrukwekkend.”

Zorgen overheersen

Alle inspanningen konden echter niet de zorg wegnemen over de kwaliteit en continuïteit van het onderwijs. Leerlingen hebben tijdens de coronacrisis niet optimaal kunnen leren en zich niet optimaal kunnen ontwikkelen, ondanks de grote inspanningen van het onderwijs en de ouders. De coronacrisis heeft gevolgen gehad voor het aanbod en de onderwijstijd, voor de ontwikkeling en de (gelijke) kansen van leerlingen. Ook de druk op leraren en schoolleiders nam verder toe. Bestaande problemen in het onderwijs zijn door de crisis uitvergroot.

Doen wat werkt

Inspectie pleit voor bewezen effectiviteit. “Het is juist nu van belang te doen wat werkt, aanpakken te kiezen die beproefd zijn en die zich bewezen hebben. En er is al zo veel kennis en ervaring in het onderwijs en de wetenschap aanwezig, laten we die vooral benutten.”



Lees meer…

In de publicatie van inspectie staan nog een aantal conclusies waar het onderwijs lering uit kan trekken. We zetten de belangrijkste bevindingen uit het rapport voor u op een rijtje.

Te weinig gerichte professionalisering

Nederlandse leraren nemen minder vaak deel aan bijscholing dan leraren uit andere landen. In Nederland ligt het percentage leerlingen waarvan de po-leraar bijscholing heeft gevolgd voor rekenen op bijna alle onderwerpen lager dan in andere landen. Bij natuuronderwijs geldt dat slechts 8 procent van de leerlingen les krijgt van een leraar die in de afgelopen 2 jaar bijscholing heeft gevolgd op het gebied van de vakinhoud. Wanneer Nederlandse leraren bijscholing volgen, richt deze zich vaker op algemene didactische vaardigheden, terwijl verbetering van de leerresultaten vooral verdieping van de vakdidactische vaardigheden vraagt. Besturen en scholen hoeven zich maar beperkt te verantwoorden over de professionalisering van hun leraren, het is nog steeds vaak een zaak tussen individuele leraren en de school. Er is dus weinig zicht op de middelen, hoe ze worden besteed en hoe doelmatig dat is.

Versterking positie en verbetering beroepskwaliteit van leraren

De Wet beroep leraar (Wbl) uit 2017 definieert het beroep van leraar en waarborgt de kwaliteit van het beroep en de beroepsuitoefening door de leraar. Het idee is dat leraren verantwoordelijkheid krijgen en nemen voor de kwaliteit van de beroepsuitoefening via een instrumentarium dat bestaat uit een omschrijving van het beroep, professionele ruimte en professioneel statuut, en een lerarenportfolio. Het beoogde effect is versterking van de positie van de leraar en verbetering van de beroepskwaliteit. Daarvoor is het volgens inspectie nodig dat er een sterke beroepsgroeporganisatie van leraren ontstaat, die eisen stelt aan de uitoefening van het beroep en zich uitspreekt over beroepsethiek en scholing.

Professioneel statuut leeft beperkt

Ruim de helft (55%) van de schoolleiders geeft aan dat er (nog) geen professioneel statuut is opgesteld. Van de scholen die dit wel hebben gedaan, geeft 54% aan dit document jaarlijks met het team te bespreken, ongeveer 20% doet dit minimaal halfjaarlijks. Bij de nulmeting in 2019 van de Wbl had 32% van de scholen in het po een statuut opgesteld en was 32% hier nog mee bezig (Van den Ende et al., 2019). Er is dus sinds 2019 sprake van een stijging. Toch heeft 3 jaar na invoering van de wet nog steeds minder dan de helft van de scholen een professioneel statuut opgesteld. Dit roept de vraag op of het instrument professioneel statuut wel op alle scholen bekend is, en in hoeverre het betekenis heeft gekregen. Hetzelfde geldt voor de bekwaamheidsdossiers. Leraren en schoolleiders geven aan dat zij wel de doelen nastreven die men beoogt met deze instrumenten, maar dat de instrumenten zelf niet positief bijdragen aan de werkbeleving en de professionele ruimte. Het kan ook anders. Wanneer leraren zeggenschap hebben en regie voeren over het gebruik van deze middelen, kan dit bijdragen aan het gevoel van autonomie en een positieve werkbeleving.

Investeren in leraren

Uiteindelijk staat of valt volgens inspectie goed onderwijs met (voldoende) goede leraren. Juist daarom blijft het noodzakelijk om te investeren in de aantrekkelijkheid van het beroep en in de kwaliteit van de beroepsgroep. Een passend salaris, gerichte professionalisering, degelijk strategisch hrm-beleid en een heldere visie van de beroepsgroep op de uitoefening van hun beroep zijn daarvoor belangrijke randvoorwaarden.

Salarissen primair onderwijs blijven ver achter op doelstellingen

Door het groeiende lerarentekort en de coronacrisis neemt de druk op de leraren toe. Tegelijkertijd slagen we er in Nederland nog steeds niet in om daadwerkelijk stappen te maken op het terrein van salarissen, van een grotere taakomvang en professionalisering in brede zin. Ook is er nog veel verbetering mogelijk waar het gaat om bijvoorbeeld de begeleiding van de zij-instroom. Allemaal zaken die kunnen helpen om het beroep van leraar aantrekkelijker te maken en om de beroepsgroep goed toe te rusten. Wat de salarissen betreft, is in 2008 de doelstelling geformuleerd dat in 2014 40% van de leraren in het po in salarisschaal LB zou zijn ingeschaald. Deze doelstelling is lang niet gehaald; in 2014 zaten we op 24,2%. De groei in salarisschalen is sindsdien verder gestagneerd. In 2019 was 28,1% van de leraren ingeschaald in L11 (vergelijkbaar met de oude schaal LB).

Wij vinden het op zijn minst opvallend dat inspectie vanuit haar controlerende en monitorende taak op de kwaliteit van het onderwijs in haar publicatie een duidelijk gefundeerd standpunt inneemt over het salarisniveau van onze leraren. Wij onderschrijven hun statement volledig. Nu de beleidsmakers nog.

Fred Kramer
Senior adviseur Triqs Educatief

Deel dit bericht

Neem contact met mij op

Wij gebruiken uw gegevens enkel om uw bericht te beantwoorden en niet voor andere doeleinden. Lees meer in onze privacyverklaring.